• Vandaag is het een hectische dag.

    Ik heb vijf afspraken op de hele noordoostelijke kant van het eiland en wil genoeg tijd over hebben om nog wat te zien en foto’s te maken.

    Ik sta om half vijf op en hoor de regen op het dak kletteren, jeetje wat gaat dat tekeer zeg.

    De daken zijn hier traditioneel van staalplaat, mooie staalplaat wel te verstaan.

    Waarom ? simpel, met een beetje en storm in het cyclonen seizoen zouden alle dakpannen in drie minuten ergens op de bodem van de oceaan liggen.

    Als het dus regent, zoals vanmorgen, een moessonregen, terwijl het regenseizoen al drie weken afgelopen zou horen te zijn, dan wordt je letterlijk wakker geroffeld door het lawaai.

    Geeft niets, hier geeft alles niets, het is de nostalgie van de liefde voor het eiland die alles doet vergeten.

    Ik trek een short aan en loop de weg af naar beneden, langs de kanten giert het water als en rivier langs me heen.

    Even zwemmen s’morgens doet de dag goed, en er is niets lekkerder dan in de regen zwemmen.

    Alles is warm, dertig graden, het water, de temperatuur, de regen, alles.

    Ik ontwijk angstig de grote bomen want ik kan hun linten niet zien waardoor ze gekenmerkt zijn als gevaarlijke bomen.

    Als ik na het zwemmen weer naar boven loop hoor ik de eerste werklui de motorzagen al starten voor de kap van de bananen, de bosmaaiers en tractors verruilen in snel tempo de stilte van de nacht met haar “appetijtelijke” gezang der vogels (vind dat zo mooi klinken) in voor de gierende geluiden van de machines der moderne plantages.

    Boven draai ik de lamellen van de jaloezieën dicht om de zon buiten te houden, ik ruik de koffie die pierre aan het zetten is, de nacht gaat wederom plaats maken voor de dag, de zee begint te kleuren, de wolken krijgen kleur, en hoeps, daar is de zon, het is tien voor zes.

    We eten ons ontbijt, een slap stokbroodje, een beetje yoghurt voor de darmhuishouding, een passievrucht en een halve ananas per persoon.


    votre commentaire
  • De enorme driemaster van de admiraliteit ligt roerloos voor de kust, alsof het vast ligt op het zand, voor eeuwig verklonken aan de bodem van de zee.

    Ze zijn er al voor de derde keer de afgelopen vier jaar, ze geven de moed nog niet op.

    Vanaf de heuvel kijk ik naar het grote immense schip met haar Koninklijke vlaggen, de kanonnen in de poorten, de bijna agressieve aanblik op dit zo vredige eiland.

    Waarom laten ze me niet met rust ?

    ‘Meneer, ze verwachten U wederom aan boord’ komt de kleine jongen zeggen.

    Langzaam loop ik naar beneden naar het strand, de kokosnoten rollen met de branding zachtjes en vredig op en neer, tientallen enorme schelpen liggen te glinsteren in de zon.

    ‘Waar zijn mijn schelmen ?’ vraag ik de kleine jongen, doelend op de vier sterke kornuiten uit het stadje die voor me roeien.

    ‘Zal ik ze roepen meneer ?’ en de jongen rent al weg voordat ik mijn antwoord geven kan.

    Even later komen de jongens met lachende gezichten de straat uit rennen, werk te doen, daar zijn ze dol op, de zee op met de sloep.

    ‘Present meneer’ roepen de jongens naar me alvoor ze stilstaan, ‘wat moeten we doen ?’

    Eigenlijk wil ik dat ze meespelen in de film die door mijn hoofd draait, ik wil ze een deel laten zijn van een oude geschiedenis die zo verkeerd liep, zo fout dat eeuwen later de mensen er nog de littekens van dragen.

    Ik wil deze mooie mensen in mijn draaiboek hebben, ze zijn de spelers, wat zeg ik, de hoofdrolspelers !

    Piekerend steek ik de hand in de lucht en probeer een weg te vinden, hoe gaan we dit aanpakken, hoe liep het, hoe gaat het nu lopen.

    ‘Roei naar het schip en vertel de admiraal dat tie dood kan vallen’ en mits ik het zeg rennen de jongens al naar de sloep die op een paar boomstammen op de kant ligt ‘nee nee nee, wacht even, dat is te grof, roei naar het schip en vraag de admiraal wat hij wilt.’


    votre commentaire
  • We zijn nu net verhuisd naar de noordelijker gelegen stad Robert.

    Deze stad ligt anders als Ste Luce niet aan de caraibische zee maar aan de Atlantische oceaan.

    Het is dus ook aan deze kant van het eiland waar de schepen vroeger aankwamen en het eiland ontdekte;

     

    ‘Laaaaaand in zicht !’

    ‘Jaja, we weten het nu wel zo onderhand, hou je bakkes nou maar eens een paar minuutjes dicht.

    Draai een paar steken naar het noorden stuur, ik wil m’n schip niet verliezen op zo’n vermalijde rif hier op de godvergeten stuk ellendige grond.’

    De stuurman draait enkele slagen aan het grote stuurrad en rustig wend de bark zijn steven naar het noorden, weg van de gevaarlijk uitziende witte ruggen van de branding die over de riffen raast.

    ‘Het lijkt me beter om de sloep uit te zetten kapitein, zo ver ik kan zien blijft de branding een paar mijl uit de kust, da’s geen goed teken.’

    De kapitein loopt stampvoetend naar het lage dek ‘luitenant, fluit zes officieren aan dek, en roep de botanist, ik wil een sloep naar wal sturen om een aanlegplaats te zoeken.’

     

    Voor de kust van de Atlantische kant van Martinique liggen enorme uitwaaiers van de vulkaan uitbarstingen, enorme rotsen die soms als bergen uit het water oprijzen en kleine onbewoonbare eilandjes vormen, of vaak net onder het wateroppervlak liggen en menig schip in de vroeger tijden deed verpletteren.

    Je kunt het zien, ik bedoel, je kunt zien waar deze riffen zijn, daar slaat de zee tegen kapot en is ze wit van woede, daar heb je de zogenaamde branding terwijl er nog wel een mijl water achter ligt.

    Vanaf land gezien zie je enorme golven op de kust afstormen, rollen over elkaar heen en dijen uit in flinke golfslag om een tweede soort branding te veroorzaken op de stranden van het eiland.

    Om aan te leggen zat er dus niets anders op dan; of met je schip om het eiland heen varen en aan de kant van de rustige Caribische zee aanleggen waar geen of nauwelijks riffen zijn, of men ging voor anker en kwam met een kleinere boot over het rif heen varen, wat niet geheel gevaarloos was.

    Vandaag de dag is de kust van de Atlantische oceaan nog steeds ruw, wild, amper stranden om te zwemmen en men leeft er van de visserij.

    Aan de andere kant van het eiland dalen de toeristen neer, is de hoofdstad

    Fort-de-France met haar makkelijk toegangbare industriehaven, en zijn de vele mooie zilverwitte stranden waar men foto’s van ziet bij de reisbureaus.

    Een van de bijzonderheden aan Martinique is de veelheid aan verschillende natuurlijke aspecten.

    De dieren, van insecten tot grote dieren, de bloemen, de planten, de bomen, de vruchten, de zee, de vissen, de mensen, de lucht, de bergen, de stranden, eigenlijk is het simpelweg zo dat als je hier staat, er om de bocht weer een totaal andere wereld open gaat.

    Planten onder in het ravijn waar je ondoordringbaar bent opgeslokt door de wildernis van bomen die geen stam hebben maar met luchtwortels in de drassige grond zijn verzonken, je loopt onder bladeren die groter zijn dan een parasol op een terrasje langs de kust, je ziet bloemen die zo gek zijn dat je jezelf afvraagt of god niet echt af en toen een beetje dronken was.

    Krabben met oogjes op stokjes kijken je aan en draaien hun stokjes met je mee, zodra je te dichtbij komt zetten ze het op een rennen, ook weer zo’n grapje van de schepper; ze rennen overdwars, en in enkele seconden zijn ze spoorloos verdwenen in een gaatje in de grond waarbij ze het gaatje dicht maken en je ze nooit meer vind.


    votre commentaire
  • Hier op de Caraïben leer ik drie soorten mensen kennen;

    De zwarten, de blanken, en mezelf.


    votre commentaire
  • ik weet niet hoe de boom heet, maar kijk eens goed naar de wortels van de boom.

     


    votre commentaire